
Studie: Parlementsleden kunnen op 55 jaar met pensioen en trekken vaak 4.250 euro
Iedereen langer werken? Niet echt. De parlementsleden hebben beslist dat hun eigen pensioenprivileges overeind blijven. De grote meerderheid kan nog steeds op 55 jaar met pensioen.
Een nieuw onderzoek van de studiedienst van de PVDA brengt aan het licht dat de aangekondigde hervorming van de pensioenregeling voor parlementsleden een lege doos is. Parlementsleden die zetelden voor 1 juni 2014 kunnen nog steeds op 55 jaar met pensioen – en met vervroegd pensioen op 52 jaar – zonder enige loopbaanvoorwaarde. Kamervoorzitter Siegfried Bracke had nochtans op 3 juli 2015 aangekondigd dat de pensioenregeling voor parlementsleden zou worden “verscherpt”.
De regering besliste onlangs wel om de pensioenregeling van de ambtenaren grondig te veranderen. De kloof kan niet groter zijn.
“Langer werken niet doenbaar voor parlementsleden? Dan ook niet voor werkende bevolking”
“We spreken hier over twee maten en twee gewichten. De regering had vorig jaar beloofd om de pensioenregering voor parlementsleden ‘aan te scherpen’. Daar is niets van in huis gekomen. Integendeel. Parlementsleden kunnen nog steeds op 55 jaar met pensioen – met vervroegd pensioen op 52 jaar. Zonder enige loopbaanvoorwaarde. Diezelfde parlementsleden keurden wel een wet goed die alle anderen verplicht tot 67 jaar te moeten werken”, reageert PVDA-voorzitter Peter Mertens.
En dat is niet alles. “Ministers als Kris Peeters, Jan Jambon en Daniel Bacquelaine zullen een nettopensioen van 4.250 euro per maand trekken. En diezelfde ministers beslisten pas dat een postbode voortaan met een nettopensioentje van 1.215 euro zal moeten rondkomen. Dat zijn twee maten en twee gewichten. Voor ons is het duidelijk: als langer werken niet doenbaar is voor parlementsleden, dan is het ook niet doenbaar voor de werkende bevolking in ons land”, aldus nog Mertens.
Lees hier de volledige studie van de PVDA-studiedienst: “Langer werken voor minder pensioen, maar niet voor iedereen ...”
Samenvatting van de studie
De Kamer van Volksvertegenwoordigers stemt binnenkort over een aantal maatregelen die het ambtenarenpensioen afbouwen: de afschaffing van de diplomabonificaties en de optrekking van alle tantièmes naar 60. Vorig jaar stemde de Kamer ook al voor de afschaffing van de pensioenbonus, de optrekking van de wettelijke pensioenleeftijd naar 67 jaar, de optrekking van de vervroegde pensioenleeftijd naar 63 jaar (op voorwaarde dat men 42 jaar gewerkt heeft) en de optrekking van de overlevingspensioenleeftijd naar 55 jaar.
Het regeerakkoord voorziet ook nog in andere maatregelen die het recht op wettelijk pensioen afbouwen: geen recht op pensioen meer bij bepaalde vormen van loopbaanonderbreking en tijdskrediet, geen gezinspensioen meer zoals wij dat vandaag kennen en een verdere afbouw van het ambtenarenpensioen (door de berekening van het pensioen op de volledige loopbaan en door een nieuwe berekening voor ambtenaren die eerst contractueel geweest zijn in overheidsdienst).
Die verschillende maatregelen zullen ambtenaren, werknemers en zelfstandigen langer doen werken voor minder pensioen. “Iedereen moet langer werken”, zegt de regering-Michel. Iedereen? Niet helemaal. Parlementsleden die in de Kamer of in een ander Belgisch parlement zetelden vóór 1 juni 2014, kunnen met pensioen gaan vanaf 55 jaar en met vervroegd pensioen vanaf 52 jaar. Er is geen loopbaanvoorwaarde voor dit vervroegd pensioen. Een volksvertegenwoordiger kan dit aanvragen, onafhankelijk van het aantal jaren dienst (een ambtenaar, werknemer of zelfstandige moet 42 jaar gewerkt hebben om op 63 met pensioen te mogen gaan. Het overlevingspensioen wordt toegekend aan alle overlevende partners, zonder minimumleeftijd (een overlevende partner van een ambtenaar, werknemer of zelfstandige moet minstens 55 jaar zijn). Het recht op pensioen vanaf 55 jaar geldt nog steeds voor ongeveer twee derde van onze huidige parlementsleden (namelijk iedereen die een mandaat heeft vóór 1 juni 2014).
Parlementsleden die één parlementair mandaat achter de rug hebben (in een van de Belgische parlementen), hebben vandaag al 1.490 euro per maand aan pensioenrechten opgebouwd. Parlementsleden die twee mandaten achter de rug hebben, hebben vandaag al 2.980 euro per maand aan pensioenrechten opgebouwd. Met drie mandaten hebben ze 4.471 euro per maand aan pensioenrechten opgebouwd. En met vier mandaten 5.110 euro per maand (bruto bedragen).
Deze pensioenen kunnen bovendien gecumuleerd worden met pensioenrechten die parlementsleden opbouwen als burgemeester of schepen in een gemeente, of als bestuurder in een instelling of vennootschap van de overheid. Door die cumulatie komen veel parlementsleden in de praktijk aan het maximumpensioen als ambtenaar van bruto 6.283 euro per maand (dit is het maximum vandaag, dat nog zal stijgen in de toekomst). Een grote groep van Kamerleden (95 van de 150) zal dit pensioen kunnen opnemen vanaf 55 jaar (of 52 jaar, indien men kiest voor het vervroegd pensioen). Dat staat in schril contrast met het gemiddelde pensioen van een werknemer, een ambtenaar of een kleine zelfstandige, dat een stuk lager ligt en pas kan worden opgevraagd vanaf 67 jaar (of 63 jaar indien men 42 loopbaanjaren achter de rug heeft).
Het maximumpensioen uit de overheidssector is tot slot cumuleerbaar met een wettelijk pensioen uit de privésector. We berekenden wat dat betekent voor drie ministers.



Langer werken voor minder pensioen is blijkbaar niet te doen voor onze parlementsleden. Vorig jaar had de studiedienst van de PVDA de grote kloof tussen de pensioenen voor parlementsleden en die voor ambtenaren, werknemers en zelfstandigen reeds aangekaart. Niet alleen de pensioenleeftijd en de omvang van het pensioen. Ook de manier waarop de hervorming werd doorgevoerd. Parlementsleden mogen hun opgebouwde rechten van voor 1 juni 2014 nog altijd opnemen op 52 of 55 jaar. Hun pensioen blijft voor velen ook drie tot vier keer hoger dan dat van gewone ambtenaren of werknemers. Gewone ambtenaren, werknemers en zelfstandigen mogen hun opgebouwde pensioenrechten niet meer opnemen op 60 jaar. Zij moeten minstens drie jaar langer werken (vanaf 2018). Velen moeten tot zeven jaar langer werken, voor hetzelfde of zelfs minder pensioen. De N-VA, de partij die de Kamervoorzitter levert, had toen gereageerd dat zij de pensioenvoorwaarden van parlementsleden zeker wilden “aanscherpen” (“N-VA wil pensioenvoorwaarden parlementsleden verder aanscherpen”, Belga, 3 juli 2015). Sindsdien is er echter niets meer gebeurd.